31 Okt '05 - 2839 W, 3 I - + 29 - 29 Artikel voor de Linda
TIJD VOOR DE SHRINK
'Je hoeft echt niet gek te zijn om een
shrink te bezoeken hoor. In New York heeft iedereen er één. Daar ben je
eerder gek als je het niet doet’, hoorde ik mezelf steeds vaker zeggen.
Het leek me meer dan logisch. Je kan wel wéér met ruzie bij een baas
weggaan, je wéér in een relatie storten met een foute vent, elke dag
twee uur tegen je man klagen over wat iedereen je nou weer heeft
aangedaan. Maar op een gegeven moment moet je het toch een keer bij
jezelf gaan zoeken. Waarom gaan we wel op tennisles om onze
onvolkomenheden op de baan te ontdekken en te verbeteren, en wimpelen
we iemand die voor de psyche, ons welbevinden, heeft doorgeleerd zo
resoluut af? Ik begreep het niet. Totdat iemand kaatste: ‘Waarom ga je
zelf niet?’ Doe effe normaal, dacht ik. Ik ben niet gek of zo....
Tekst: Nathalie Huigsloot
Volgens
psychotherapeute Janine Dekker ben ik niet de enige die zich schaamt om
in psychotherapie te gaan. ‘Dat komt vooral omdat veel mensen er een
absurd idee over hebben. Dat iemand wel heel erg labiel of gestoord
moet zijn om in therapie te gaan.’ Mijn eigen afkeer tegen
psychotherapie was ook: ik ben niet door mijn vader in het kolenhok
verkracht, mag dus niet klagen, en leid aan aanstelleritis als ik in
therapie ga. Hilde Martens (42), getrouwd en moeder van twee kinderen,
dacht in eerste instantie hetzelfde. ‘Ik zei altijd: ‘als je in Rwanda
woont en je hele familie is voor je ogen afgeslacht, dan heb je het pas
slecht. Maar ik denk dat dat typerend is voor mensen die in therapie
komen. Dat je dingen bagatelliseert. Dat is ook
je overlevingsstrategie. ’Ook volgens dr. Thijs de Wolf van
de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie hoef je niet perse een
ernstige trauma te hebben, wil therapie nut hebben. ‘Ieder mens heeft
zo zijn eigen ervaringen in het leven. En op grond van die ervaringen
bouw je een soort verwachtingspatroon op waarmee je naar de
werkelijkheid gaat kijken. Dat doet u, dat doe ik, dat doet iedereen.
Dat doe je omdat je pijn hebt opgelopen bij bepaalde dingen. Daarom is
het voor iedereen heel goed om te kijken wat voor zaken je daarmee
ontloopt. Als je doordat je veel verlies hebt gekend in je leven, de
volgende keren wel tien keer uitkijkt voordat je je bindt, gaat dat
verdriet je leven bepalen. Ik vergelijk het wel eens met lopen. Als je
pijn hebt aan de linkerkant ga je daarnaar lopen en staan. Ga je
bijvoorbeeld heel erg in je rechterkant hangen. Waardoor je daar weer
pijn krijgt. Zo blijf je heel je leven die pijn met je meeslepen. Zo
werkt dat ook bij de menselijke psyche.’
Hilde
groeide op als vierde kind in een gezin met drie oudere broers.
Daarvoor zaten nog twee broers maar die heeft ze nooit gekend, die
stierven voordat zij geboren was. Haar moeder zei altijd: ‘als ik
het over mocht doen, had ik nooit een vierde kind genomen’. Het was dat
Hilde’s vader zijn hoop op een dochtertje gevestigd had. Daarom koos
haar moeder uiteindelijk niet voor abortus. Hilde voelde zich daardoor
teveel, en ongewenst bij haar moeder. ‘Zij was de strenge, en mijn
vader was in mijn beleving een soort kruising tussen Sinterklaas en
God’. Toen Hilde op haar tiende op een ochtend wakker werd, was haar
vader ineens dood. Hartaanval. Haar moeder greep naar de fles, haar
broers gingen al snel het huis uit, en Hilde nam de zorg voor haar
moeder op zich. Altijd zette ze zichzelf op de laatste plaats. Haar
moeder was tenslotte degene met het grootste verdriet. Toen haar eigen
dochtertje werd geboren besloot ze in therapie te gaan. Ze was bang dat
ze geen goede moeder kon zijn. Daar kwam ze erachter hoezeer haar
verleden haar karakter in het hier en het nu bepaalde. ‘Altijd als ik
iemand opbelde was mijn eerste vraag: ‘ik stoor toch niet, hè?’ Ik
wachtte altijd eerst de mening van anderen af voordat ik iets zei. Ik
zette mezelf altijd op de laatste plaats. Daardoor kom je niet toe aan
wat voor jou echt belangrijk is. Daartoe werd ik pas gedwongen in
therapie. En door de therapie heb ik geleerd om wel serieus te kijken
naar de kleine verdrietjes’.
Geert van Dijk (33) weet
daar alles van. Hij is een succesvolle programmamaker, woont samen en
heeft een druk sociaal leven. Niks aan het handje dus, op het eerste
gezicht. ‘Iedereen ziet mij als de zelfverzekerde jongen die zijn leven
prima op orde heeft. Maar ik merkte dat ik het heel moeilijk vond om me
in een relatie kwetsbaar op te stellen. Wat wel noodzakelijk is wil je
een liefdesrelatie onderhouden. Ik ging heel rationeel in therapie. Zo
van: dit is mijn probleem, los jij dat eens op. Daar betaal ik je toch
voor! Ik was dus niet getraind om het bij mezelf te zoeken. Tijdens de
therapie werd ik er heel erg mee geconfronteerd dat ik veel te dicht op
m’n moeder zat. En zij veel te dicht op mij. Ik ging inzien dat als ik
dat zo zou laten, ik niet zozeer mijn eigen keuzes zou maken, maar dat
die keuzes altijd een beetje doordrenkt zouden zijn met het
verwachtingspatroon van mijn moeder. Dat vond ik heel verhelderend. En
ook wel ontluisterend. Dat je zelf niet weet waarom je de dingen doet
zoals je ze doet. Dat je daardoor geen keuzes kunt maken die goed bij
je passen, waardoor je ook een leven lijdt wat misschien niet zo goed
bij je past.’ Volgens Dekker kunnen mensen heel erg in hun keuzes
belemmerd worden doordat ze zichzelf en hun onbewuste motieven niet
kennen. Ze doen wel van alles, maar ondertussen voelen ze zich
ongelukkig, hebben ze sombere buien, voelen ze zich angstig zonder te
weten waarom, weten ze niet wat ze moeten of maken ze steeds keuzes
waarvan ze ongelukkig worden. Iemand kan bijvoorbeeld altijd vrolijk in
de weer zijn om anderen te helpen. Maar toch niet echt blij zijn. Het
onbewuste motief is bijvoorbeeld dat iemand voortdurend de reddende
engel uithangt om aardig gevonden te worden. Diegene zou moeten leren
om wat beter voor zichzelf te zorgen, zodat de dwang er van af gaat.
Als je weet wat je angsten en onvolkomenheden zijn kun je dingen laten
of doen. Je moet toch een beetje leren: wat zijn de mogelijkheden, en
wat kan ik aan? Met name ook omdat je op andere mensen projecteert dat
zij dat allemaal wel met gemak aankunnen. Dat is natuurlijk funest. Dan
blijf je maar vechten. En maar denken: met mij is iets mis, met mij is
iets mis. Maar mensen die als een speer gaan in hun werk, zijn niet per
definitie gelukkiger. Wat je ziet, is niet wat het is. Dat is zo
bedrieglijk. Een gelukkig leven is toch vaak een minder angstig of
onrustig leven. Chronische onrust wordt door veel psychotherapeuten
gezien als de meest ernstige klacht. Dat is er namelijk áltijd.’
Volgens Dekker is er door het taboe op psychotherapie veel verborgen
leed. ‘Het zou beter zijn als het wat laagdrempelige werd. Als je
tegen iemand roept, die op zich goed functioneert maar een bepaald iets
heeft wat belabberd gaat (bijvoorbeeld iedere keer de foute relatie
aangaat): ‘ga eens in therapie’, dan wordt die snel bangig, zo van: ‘o
het ligt dus aan mij’. Terwijl het natuurlijk veel fijner is om te
zeggen dat je steeds hele stomme mannen hebt getroffen. Maar ja, je
hebt ze wel uitgezocht. In therapie leg je dit soort ingewikkeldheden
in jezelf bloot. Je wordt bewust gemaakt dat je wél een andere keuze
hebt. Dat is voor mensen vaak een enorme eye opener.’
Hilde
ondervond dat in eerste instantie ook. ‘Eerlijk zijn naar jezelf is
heel moeilijk. Het is veel makkelijker om de illusies over jezelf in
stand te houden. Die ken je, die lijken veilig, het is een soort
automatisme. Je houdt jezelf liever voor het lapje. Maar als je het wel
aangaat, gaat er een wereld voor je open. Je ziet ineens dat je je
leven ook in eigen hand kan nemen. En het kunt sturen naar waar jij
heen wilt.’ In die zin is volgens De Wolf een therapeut net een soort
dansleraar. ‘Toen ik op dansles zat en de Foxtrot moest leren deed ik
elke keer in de draai iets fout. Waardoor ik aan het eind van de draai
mijn partner voortdurend tegen de schenen schopte. En dan wist ik wel
wat ik fout deed maar toch, dat zit er zo automatisch in. De dansleraar
zei steeds: ‘je gebruikt dat modelletje weer Thijs’. En doordat hij
daar keer op keer op wees veranderde het. Psychotherapie werkt
hetzelfde. Het is eigenlijk een soort revisiewerkplaats. Alleen het
zijn geen auto-onderdelen die je er effetjes uithaalt en er opnieuw
weer in zet. Het gaat om zaken die je jezelf hebt aangeleerd, vooral om
angstige consequenties te vermijden. Veel mensen hebben zoiets van: als
ik nou naar mijn leven kijk, gaat het eigenlijk best goed. Maar toch
ben ik op een één of andere manier ongelukkig. Kan ik niet echt
genieten. Heb ik zo’n drang in me van: ik moet zo vreselijk veel. Dat
zijn van die hele vage problemen, en die krijgen in therapie gaandeweg
meer gezicht. Dan denk je ineens: o, zit ik daarmee. En zo is dat
gekomen. Als mijn kinderen vroegen: ‘papa, wat doe jij nou?
Spiegotherapie ofzo?’, dan wees ik hun op onze schuurdeur, daar zaten
van die scharnieren in. Ik zei: ‘nou, soms zitten die scharnieren zo
vast dat die deur alleen maar open kan staan. En soms zitten die
scharnieren zo vast dat de deur dicht is en niet meer open kan. Wat
papa doet is dat ie mensen zo probeert te helpen dat die scharnieren in
gang gaan. Dat de deur open kan als dat moet, en dat hij dicht kan als
dat nodig is. Het gaat er dus om om mensen te leren hun mechanismen te
hanteren. Zodat ze er niet aan onderworpen zijn. Dat ze meer
vrijheid krijgen.’
Je moet er alleen wel voor open
staan, weet Dekker. ‘Je hebt mensen die absoluut niet gemotiveerd zijn
om te veranderen. Die willen het houden zoals het is. Niet uit onwil,
maar gewoon omdat ze té bang of té onrustig zijn. Dan sta je als
therapeut machteloos, maar denk je ook: het is jouw leven, en als jij
het zo wil inrichten, dan moet je het vooral zo doen. Het blijft een
keuze om op zoek te gaan naar dingen in jezelf. ’Vrouwen durven
over het algemeen beter dan mannen die strijd aan te gaan. 65 procent
van de therapeutbezoekers is vrouw, 35 procent man. Dekker: ‘vrouwen
lijden op zich veel meer onder relationele dingen. Dat is toch vaak de
klacht waarmee ze komen. Bij mannen heeft het bijna altijd met werk te
maken. Vrouwen zijn over het algemeen meer gericht op hun sociale
omgeving dan mannen. Ze gaan tegenwoordig dan ook wel werken, maar ook
op hun werk blijken ze daar vaak meer mee in de weer te zijn. Mannen
hebben daar echt iets minder aanleg voor. Er glijdt veel meer van af.
Als die ene goede vriendin stuk zit vanwege allerlei problemen, is de
andere vriendin altijd bereid om oeverloos koffie te drinken, het aan
te horen, noem maar op. Een man gaat tennissen met die vriend die het
ellendig heeft en zegt: Jezus wat kut, en dan wordt er getennist.
Mannen spreken elkaar er onderling niet zo op aan. Ze willen zo
behandeld worden als ze zelf ook handelen. En mannen willen geen
klachten over hun tekortschietende vermogen.’
Toch
beleeft man Geert er veel aan. ‘Een therapeut is voor het eerst iemand
die helemaal geen persoonlijk belang bij je heeft. Die kan neutraal
luisteren naar een verhaal en daar af en toe wat over zeggen vanuit een
achtergrond waarin ik veel fiducie heb. En het heeft een grote
ventielfunctie. Je kan af en toe gewoon echt even leeglopen. Van kleine
problemen tot grote problemen waar ik zelf even niet uitkom. Je zet
dingen op een rijtje zodat je wat dichter bij jezelf komt. In therapie
mag je heel erg je ongegeneerde zelf zijn zonder dat je rekening moet
houden met de gevolgen die dat eventueel op de andere persoon heeft. Ik
zie dingen nu veel helderder. Je blinde vlekken en je beperkte zicht
worden zó duidelijk in therapie. Zo kwam ik er daar pas achter dat ik
een enorme angst voor intimiteit had en extreem onzeker was. Nou,
extreem onzeker! Als mensen van mijn werk dat zouden horen. Ik onzeker!
Maar dat is natuurlijk wat er vaak gebeurt. Dat je gaat geloven in een
schijnwerkelijkheid, en in de schijnidentiteit die jezelf geeft. Ik
vind therapie echt een aanrader. Zeker als je mensen soms beslissingen
ziet nemen waarvan je denkt: O, doe nou niet. Je wordt natuurlijk door
die therapie ook wel een beetje geconditioneerd om op een bepaalde
manier naar dingen te kijken. Dus bepaalde kanten niet meer te negeren
ookal doen ze misschien pijn, of ookal word je er onzeker van of wat
dan ook. En sommige mensen doen dat totaal niet. Die zie je gewoon
rechtstreeks het ongeluk in wandelen. Dan denk ik: o, probeer jezelf
iets meer te verkennen en herkennen. Maar goed. Sommige mensen hebben
nu eenmaal meer het talent om hun kop in het zand te stoppen. En
anderen hebben weer meer het talent om het te pakken, zeg maar. Ik vind
het zelf toch lekkerder om het te pakken., al vind ik het prima als
mensen dat niet doen. Althans. Soms vind ik wel dat ze dan niet zoveel
moeten klagen.’
Naast psychotherapie zijn er veel andere
methodes op de markt om dichter bij jezelf te komen. Van coaches tot
Landmark tot waarzeggers. ‘In psychotherapie ga je op zoek naar de
waarheid in jezelf. En ga je juist al die magische verwachtingen
opgeven. En dat is soms het grote verschil met die andere methodes’,
vertelt Dekker. ‘Die spreken natuurlijk makkelijker aan omdat veel
mensen het zo naar vinden om de eigen verantwoordelijkheid te nemen.
Het is veel fijner om je in de armen te gooien van iemand die je het
gaat vertellen. Dat is het diepe verlangen naar de oude betrouwbare
moeder die het je allemaal voorzegt. Maar uiteindelijk moet je zelf
groot worden. Anders blijf je behoefte houden om steeds weer even die
peptalk te halen. Het is uiteindelijk juist belangrijk dat je je
innerlijke dialoog met jezelf kunt voortzetten. En daar stuurt therapie
op aan. Die leert jou naar jezelf te kijken op zo’n manier dat als je
de therapie afsluit, je dat ook nog kunt’.
Hilde is nu
bijna klaar met haar therapie. Op de vraag of ze er door is veranderd
geeft ze een volmondig ‘ja’. ‘In therapie heb ik ontdekt dat ik geen
grote trauma’s heb opgelopen in mijn jeugd maar allerlei kleine dingen
waardoor ik ben gaan denken dat ik onvoldoende de moeite waar was. Ik
had heel vaak het idee dat ik er gewoon niet bij hoorde. Voor de
therapie dacht ik echt: ‘mensen vinden mij niet aardig’. Nu denk ik:
‘het zit in mij. Dat is echt een verworvenheid. Dat ik kan denken: het
heeft te maken met dat ouderlijke kinderlijke gevoel van vroeger, en
daardoor ben ik daar gevoelig voor. En het rare is; sinds ik me dat
besef voel ik me ook niet meer bang als ik voor mezelf opkom. Ik word
nu op mijn werk zelfs uitgekozen omdat ik zo soepel kan zeggen wat ik
van dingen denk!’
Ok. Toegegeven. Ook ik ging in therapie. En
ja. Ook voor mij ging er een wereld open. Ik zie nu dingen die ik
vroeger echt niet zag. De blinde vlekken. Zo dacht ik altijd dat mijn
geluk afhankelijk was van de dingen buiten mezelf. Van de vriend die ik
heb, van de baan die ik uitoefen, van mijn succes, van de mate waarin
ik aan de verwachtingen, die ik zelf bedacht of aangeleerd had,
voldeed. En verhip. Nu blijkt dat geluk gewoon in mezelf te zitten. In
de manier waarop ik tegen dingen aankijk. Iemand zei eens: ‘geluk zit
in jezelf. Het had zich niet beter kunnen verstoppen.’ Leuk voor op een
tegeltje, dacht ik toen. Nu denk ik: verrek ja, je moet er
maar opkomen!
Toch zeg ik nog steeds: ‘ik ben effe naar
de fysio’, als ik naar mijn therapeute ga. ‘Tja’, zegt Janine Dekker.
‘Als het, zoals in New York, veel gewoner is of zelfs een beetje status
heeft, dan kun je gerust tegen je werkgever zeggen: goh, donderdag om
vier uur ben ik even weg. Namelijk naar mijn therapie. En als het goed
is zou die werkgever dan moeten denken: mooi, dan krijg ik daar een
beter functionerende werknemer voor terug.’