Zoek!

'Opbeurende' kritieken

"Nathalie Huigsloot kan beter haar geld op haar rug verdienen!"








01 Jun '05 - 516 W - + 31 - 28

SCHOONMAKEN ONDER EEN DEPRESSIEF PLAFOND

Mijn huis moet in therapie want het gaat niet goed met hem. En dus ook niet mij. Aldus Kathryn Robyn, schrijfster van Spiritual housecleaning. De checkvraag volgens Kath: ‘Als je aan het eind van de dag thuiskomt, begroet je huis je dan als een geliefde en biedt het je iets te drinken aan?'
'Eh... nou nee.’
Volgens Kath is de conditie van je huis een foto van de realiteit waarin je leeft. Als je een probleem hebt in je huis, zegt dat iets over een probleem dat je in je leven hebt. Ik hoop dat het niet waar is. Een ex, een tikkeltje depressieve dichter, omschreef mijn huis eens als ‘een wereld waar elk spoor van schoonheid, harmonie en liefde lijkt te ontbreken. Hooguit het trage sluipen van een zinloos sterven’...

Het rare is: zelfs als ik nauwelijks thuis ben verandert mijn huis nog in een puinhoop. ‘Dat is omdat je alles na gebruik uit je klauwen laat vallen’, tipte iemand me.
Schoonmaken is kennelijk een ongoing story. Ik haat herhalingen.
Kathryn: ‘The solution of improving your life begins right in your house’. Benodigdheden: een kwaliteitsspons, je lievelingsmuziek, een dagboekje (om de doorstane emoties die tijdens de schoonmaaksessie in te noteren) en plastic schoonmaakhandschoenen. Om het nog ‘leuker’ te maken trakteer ik mezelf op The Amazing Quick ‘n Bright en de Super Easy Mop. En drie Red Bull.
Ik start de sessie met mijn grootste ‘probleemgebied’, de slaapkamer. ‘De depressie komt daar gewoon uit het plafond druipen’, schreef de dichter.
Mij leek het acht jaar geleden wel leuk, zo’n gifgroen, pluizig, hoogpolig tapijt tegen het plafond. Kordaat ruk ik de depressie weg. Vier plafondtegels vallen zonder overleg mee. Het restant aan plafond kijkt me ineens stralend aan, mijn witte muren trekken vies weg. Ik bedenk een inventief middel tegen de ontstane snackbar look.
Ik zet een barkruk op bed, beklim deze als een hinde en bevestig behendig een kluwen kerstlampjes met vuilniszaksluiters aan de verwarmingsbuis. Dat was het plan. De buis blijkt zeer heet. Ik trek m’n verbrande pols weg, val samen met de barkruk om, grijp in een overlevingsreflex naar de gloeiende buis, verbrand mijn pols nu stevig, probeer de valpartij te corrigeren met een onbekende acrobatische techniek, verrek m’n lies, stort op bed en kom erachter dat lampjes niet aan hete buizen thuis horen. Dan branden ze door.
‘Godverdegodverdegloeiende hoeren!’, noteer ik in het dagboekje.
Ik mail de redactie. ‘Ik heb een sterk vermoeden dat ik meer successen boek in mijn zoektocht naar geluk in het Amstel Hotel’. Ik moet even liggen. ‘Wat moet, dat moet’, is de opgeruimde reactie.
Twee haltes met de tram later beland ik in een andere wereld. Alles is schoon. Er druipt luxe uit het plafond en er hangt een serene rust. Omringd door gedienstig personeel (‘mag ik u vragen of ik uw kamernummer mag vragen?’), hang ik dolgelukkig in een gigantische jaccuzzi. Zwemmen met een halve liesbreuk gaat prima.
Het geluk vervliegt echter abrupt als ik de torenhoge rekening lees.
Mijn geluk is onbetaalbaar.
Gewapend met mijn roze schoonmaakhandschoenen ga ik dit onrecht te lijf.